woensdag 9 december 2009

Schrijven

Elk woord weet iets van de vicieuze cirkel

Kun je zeggen dat juist de kleinste voorwerpen, al is het maar een trompet, een accordeon of een zakdoek, samenvoegen wat in het leven het minst bij elkaar past? Dat de voorwerpen ronddraaien en in hun afwijkingen iets hebben wat aan de herhalingen gehoorzaamt - aan de vicieuze cirkel? Je kunt het denken, je kunt het niet zeggen. Maar wat je niet kunt zeggen, kun je schrijven. Want schrijven is iets zwijgends, is van je hoofd naar je hand werken. Je mond wordt overgeslagen. Ik heb in de dictatuur veel gepraat, meestal omdat ik had besloten niet op de trompet te blazen. Meestal heeft het praten ondraaglijke gevolgen gehad. Maar het schrijven is in het zwijgen begonnen, daar op die fabriekstrap, waar ik meer met mezelf moest afspreken dan je kon zeggen. Wat er gebeurde viel niet meer met praten uit te drukken. Hoogstens de uiterlijke toevoegingen, maar niet de omvang daarvan. Die kon ik alleen nog maar zwijgend in mijn hoofd formuleren, in de vicieuze cirkel van de woorden bij het schrijven. Ik reageerde op de doodsangst met levenshonger. Die was woordhonger. Alleen de werveling van de woorden kon mijn toestand vatten. Die formuleerde wat met mijn mond niet te zeggen was. Ik holde in de vicieuze cirkel van de woorden achter het meegemaakte aan, totdat iets zo opdook als ik het daarvoor niet had gekend. Parallel aan de werkelijkheid kwam de pantomime van de woorden in actie. Zij respecteert geen reële dimensies, ze maakt de hoofdzaken kleiner en de bijzaken groter. De vicieuze cirkel van de woorden brengt het meegemaakte halsoverkop een soort betoverde logica bij. De pantomime is woedend en blijft angstig, en is even verslaafd als verveeld. Het thema dictatuur is daar automatisch bij, omdat vanzelfsprekendheid nooit meer terugkomt wanneer je daar bijna volledig van beroofd bent. Het thema is impliciet aanwezig, maar het zijn de woorden die mij in bezit nemen. Zij lokken het thema naar waar ze maar willen. Niets klopt meer en alles is waar.

Uit de Nobelprijsspeech van Herta Müller

Geen opmerkingen: