
Twee weken geleden. Weesperzijde. Ik ben blij met het nieuwe lichte gips, waardoor ik weer gewoon in mijn jas pas. De Amstel is op zijn mooist in dit ochtendlicht. Mijn hondje Brom dribbelt tevreden snuffelend voor me uit.
Een vrouw in een skipak loopt me tegemoet. Ze groet me vriendelijk en knikt naar mijn pols. Ik zie dat zij ook een arm in een mitella heeft. Er is een geheim verbond tussen mensen met gebroken onderdelen. We houden stil.
Dan pas herken ik haar. Eerst haar gele broek, vervolgens haar gezicht.
'Had je naast een gebroken pols ook een gebroken schouder?' vraag ik.
'Ja', zegt ze verrast. 'Hoe weet jij dat?'
'Het ziekenhuis!' roep ik uit. 'Ik herken je aan je broek!'
Ik voel me opgetogen alsof ik een doodgewaande vriendin hervonden heb. Ja, ik ben ietsje emotioneler de laatste tijd.
In het ziekenhuis werden we naast elkaar behandeld, slechts gescheiden door een dun gordijntje. Opvallend was haar sereniteit, terwijl haar blessure beduidend veel erger was dan de mijne. Tijdens het verdoven en zetten van mijn pols lag ik te vloeken als een bootwerker, zij gaf geen krimp. Ik had een 'extreme pijnreactie', zoals de doktersformulieren vermeldden. Zij had helemaal geen pijnreactie.
Ik was een watje. Zij een heldin.
'Hoe is het ermee?' vraag ik.
'Met mijn schouder gaat het goed', zegt ze. 'Maar mijn pols geneest slecht.'
'Hoe komt het dat jij geen pijn had?' Ik ben blij dat ik de kans krijg om het haar te vragen.
'Ik voel niks! Ik loop de hele dag te hollen en te rennen. Pas 's avonds in bed heb ik wel wat pijn, maar ik heb nog geen pijnstiller geslikt.'
'O', zeg ik wat ontdaan, want ik heb intussen een flinke paracetamol-verslaving opgebouwd.
'Ik heb osteoporose', voegt ze trots toe, 'dus ik ben gewend mijn botten te breken.'
Concurreert ze met me? Waarover? Ik begrijp er niets van, maar krijg niet de kans ook maar iets te zeggen.
'Osteoporose is iets voor magere mensen, dus dat zal jij niet zo snel krijgen', vervolgt ze vinnig.
'Nee', piep ik.
'Zeg, ik heb haast, dus ik loop door. Sorry hoor, maar je loopt me te langzaam.'
En weg is ze. Ik houd mijn pas in en kijk haar na: mijn voormalige heldin in haar kanariegele gewatteerde broek. Daar gaat ze op een holletje naar de volgende en de volgende en de volgende afspraak. Zonder noemenswaardige pijnreactie. Maar ook, zonder oog voor de prachtige Amstel. De sneeuwklokjes. Het ochtendlicht.
Brom tilt zijn poot nog eens op tegen een boom.
Godallemachtig, wat is het moeilijk om met jezelf in de pas te lopen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten