
Bungelen. Een herinnering.
Ik ben acht jaar. We zijn op wintersport in Serfaus. We zijn hier gekomen met de slaaptrein. Nu logeren we in Pension Edelweiss. Dat pension heeft hele grote witte dekbedden, waar ik 's ochtends altijd op spring, voordat iedereen wakker is. We eten doorzichtige soep met plakjes gebakken ei. Tot nu toe ski ik op de 'Idiotenhügel', de heuveltjes in het dorp, maar vandaag mag ik mee naar boven, naar Kölner Haus. Met de stoeltjeslift. Voor het eerst! De skileraar heeft een paar kinderen uit mijn klas aangewezen. We zullen een echte afdaling gaan maken. Ik ben trots. Papa en mama brengen me weg. Ik klets de oren van hun hoofd.
Het stoeltje wordt onder mijn billen geschoven, ik zit, en hup, daar zwiep ik de lucht in. Nu moet ik de stang naar voren trekken, de bovenstang voor mijn buik, en de onderstang voor mijn ski's. Dat heb ik de anderen zien doen. Maar wat ik ook probeer, ik krijg die stang niet in beweging. Wat is dit nou? Niet vallen. Mijn ski's zijn zwaar, ik kan niet goed zitten op deze manier, ik kijk naar beneden. Niet vallen. Ik wiebel op mijn stoeltje en blijf maar rukken en trekken aan die stang.
Mijn rode puntmuts valt.
Onder me zie ik rotsen. Achter me hoor ik de stem van de skileraar. Hij roept me. Ik moet achterom kijken, maar dat durf ik niet, ik zal eraf glijden, mijn ski's zijn zwaar, ze hangen daar maar wat aan mijn schoenen te hangen. Niet vallen, niet vallen, niet vallen. Ik kijk om. 'Omhoog', gilt hij en hij doet het voor. Ik draai me terug en trek de stang eerst omhoog en dan pas naar me toe. Ik zet mijn ski's neer.
Ik word stil en schemerig. Een dikke lading witte sneeuw ligt op de donkere dennen. Zwarte, puntige rotsen onder mij. Er is niemand. Nu niet. Alleen sporen van mensen en dieren van toen. De lift ratelt en wiebelt, iedere keer als hij langs een paal komt. Ik knijp hard in de stang. Kijk mij nou door de bergen glijden. Maar, mijn muts ligt daar. 'Kabouter', zegt papa. Ik vlieg door de ijle lucht. Het is een wollen muts, met een lange staart. Rood. Een koude vogel ben ik. Met houten ski's. En bevroren oren.
Terug in het dorp (met kabelbaan, waarom namen we die niet op de heenweg, vraag ik me veertig jaar later af?) zie ik aan het gezicht van papa en mama dat ze hartstikke ongerust waren. Hierdoor kan ik zelf ontdooien. Pas dan. Eindelijk. We gaan met z'n allen een grote sorbet halen. Onze wangen worden roder en roder. Onze stemmen hard en harder. We vertellen elkaar lachend het verhaal. Opnieuw en opnieuw. Hoe eng het was, en hoe goed het afliep.
De skileraar gaat diezelfde avond nog op zoek naar mijn muts. Dat is superaardig van hem, maar hij vindt hem niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten