
- Hallo.
Verrek, in de hoek zat een man een pijp te roken in een grote, gezellige ribfluwelen stoel. Een ouderwetse leeslamp bescheen zijn kalende schedel, alsof hij er al jaren zat. Hij leek een beetje op Karel Appel, vond ik. Extra raar, want Karel Appel was net dood.
Ik schudde mijn natte haren. Het was in ieder geval iemand die zich de wereld had toegeƫigend. Zo iemand die niet twijfelde of hij ergens mocht zijn of niet. Zo anders dan ikzelf. Me teveel voelen. Niet opvallen. Ik was er kampioen in.
- Eh, hallo. Ik ging verlegen aan de tafel zitten. Ik zag dat er allerlei houtsnijwerk op tafel stond.
- Mooie kamer heeft u.
- Dank je.
Ik durfde hem niet meteen te zeggen dat ik de eigenaar was van dit strandhuis. Ik wist het zelf nog maar net. Bovendien zat hij erbij alsof hij veronderstelde zelf de eigenaar te zijn. Hoe kon hij ook anders weten? Rustig aan, eerst maar eens een praatje maken.
-Ik zie dat u hout snijdt. Dat wil ik ook leren.
Ik had eens een interview met Karel Appel op de televisie gezien. Hij had me een half uur lang weten te boeien, terwijl hij het had over alle nuances van de kleur rood. Het vereist een speciaal soort levenskracht om kunstenaar te zijn. En dat had hij. Eenvoud-van-zijn gekoppeld aan eenvoud-van-ambacht. Dat leerde ik van Karel Appel in die documentaire. Een verlangen had hij in mij aangewakkerd naar zo'n zelfde monomaan, geobsedeerd, getalenteerd kunstenaarsleven. En dat verlangen bulderde nu weer in me, zoals de Noordzee buiten van zich liet horen.
De man zweeg intussen, trok aan zijn pijp en keek naar buiten. Hij was niet met mij bezig, dat was duidelijk. Hij was het type dat gewend is met zijn handen te werken. Iemand die veel buiten is. Beetje slordig en niet volgens de laatste mode.
- Ik gebruik alleen hout dat ik vind op het strand.
- Ja, dat zie ik. Juttershout.
- Ja, juttershout.
Hij was ook niet bepaald spraakzaam.
- Ik ontvang niet graag bezoek. Het wordt me gauw te vol hier.
En al helemaal niet aardig of tactvol. Puh, wat dacht hij niet? Ik ging hier niet meer weg. Het was mijn huis. En het was mijn kamer. Het was mijn bestemming. Ik moest Karel alleen nog van zijn plaats zien te krijgen en dan was dit atelier van mij.
- Als je weer warm en droog bent, dan moet je maar gaan.
- Ja, natuurlijk.
En hup, weg was mijn stoere voornemen. Ik stond in de deuropening voor ik het wist. Waar was ik nou, met mijn Karel wegwerken? Ik liet me als een klein meisje de laan uit sturen.
- Kom nog eens terug als het mooier weer is, zei hij. En hij volgde mij op mijn weg naar buiten. Hoe bedoelde hij dat?
- Weet u wie de eigenaar is van dit huis? Tijd rekken, nu.
- Nee. Hoezo? Wil je het kopen? Nu moest ik het zeggen. Dit was mijn kans. Gewoon zeggen. Ophoepelen, Appel. Het is mijn huis.
- Nee. Nou…
- Het is niet te koop, hoor. Ik woon hier al 45 jaar. Ik ben niet van plan daar verandering in te brengen. Ik ga hier dood of nergens. En nu ga ik strandjutten, dus…
- O.
Ik wist niets beters te zeggen. De man had de buitendeur al geopend, de wind rukte de deur bijna uit zijn handen. Terwijl ik me in mijn natte regenpak stond te hijsen, hoorde ik geluiden in het huis, die ik niet zo gauw kon thuisbrengen. Was er iemand aan het huilen? Aan het bellen? Ik deed zo lang als ik kon over mijn laarzen. Er woonden hier meer mensen, dat was nu zeker. Vraag het hem. Kom op, mens, het is jouw huis.
- Ga maar gauw.
- Dag.
Ik moest mijn buik inhouden om me langs hem te manoevreren. Langs het duin, het grote strand op. Ik keek niet meer om. Overbewust van mezelf balde ik mijn vuisten in mijn zak en kneep de schelpen fijn. Ik leek wel gek dat ik me als eigenaar domweg had laten wegsturen. Wat dacht die Appelman wel met zijn pijp en zijn tuttige ribfluwelen stoel en die hysterische narcissen en zijn Duitse houtsnijwerk? Wannabe artiest.
Ik had met mijn vuist op de tafel moeten slaan en moeten zeggen wie ik was.
Ooit had ik eens gelezen dat het gaat stormen, als een grote ziel sterft. Stormde het zo, omdat de ziel van Karel Appel moest worden meegevoerd? Ga maar, Karel. Je hebt genoeg aan de wereld gegeven en laten zien. Geef het stokje door aan anderen.
Zodra de zon scheen, zou ik terug gaan. Wat een erfenis, zeg. Ik schopte een stuk hout, terug de zee in.
wordt vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten